Bouwblokreconstructie

Inleiding

Bouwblok voor bouwblok proberen we te reconstrueren welke percelen er waren, hoe groot ze waren en wat hun begrenzingen waren. Dat is een fors project, maar zonder meer de moeite waard, gezien de resultaten, die er tot nu toe geboekt zijn. Zie ook de digitale kaart.

(donkgroen=klaar; lichtgroen=onder handen; geel=toegewezen)

Aangezien in die tijd het kadaster nog niet bestond, betreft het hier een benadering van hoe het er toen uit gezien moet hebben. We moeten het doen met het materiaal, dat er is, en hoewel dat materiaal rijk is, zijn er toch gevallen, waar we niet zo zeker zijn van het resultaat. We moeten echter blij zijn met wat wèl in orde is.

Bouwblokidentificatie

Ter identificatie hebben de bouwblokken een code gekregen bestaande uit de drieletter-code van het bon en een volgnummer. Bijvoorbeeld: GAH-01 staat voor Gasthuis bouwblok nummer 1. In de loop der tijd kan het zijn dat een bouwblok is veranderd, bijvoorbeeld als een bouwblok vanaf een zeker moment doorsneden wordt door een straat of steeg en dan dus uit twee bouwblokken bestaat. Dan wordt dezelfe code gebruikt doch met toevoegingen “a”, “b”, “c” etc.

Reconstructie

Er zijn een aantal belangrijke componenten, die ons van dienst zijn bij de reconstructie van de bouwblokken:

  1. Grachten en Stratenboek. Zo’n 250 jaar voor de invoering van het kadaster in Nederland (in 1832) heeft Jan van Hout al een soort “pre-kadastrale atlas” van Leiden laten maken. Het Grachtenboek bestaat uit een verzameling van 96 kaarten van stadgrachten, vestsloten en vestingwerken. Het Stratenboek bevat 32 kaarten. Op de kaarten werden de percelen met breedte (in roeden-voeten-duimen) en eigenaar genoteerd. Op basis daarvan werd een belasting geheven t.b.v. de beplating van de grachten en de bestrating van de stegen en straten. Het moge duidelijk zijn, dat deze bron van onschatbare waarde is voor het vaststellen welke percelen er waar stonden en hoe breed ze waren. In veel gevallen zijn de toenmalige perceelgrenzen nu nog terug te vinden.
    (rechts van boven naar beneden de Breestraat, rechtsboven de Blauwe Steen, de Craensteech is de Mandemakerssteeg)
  2. Looproute aanwijzingen. Voor het innen van heffingen werden meestal vaste looproutes gehanteerd. Gaandeweg werden die door Jan van Hout gestandaardiseerd. Ook werd verordonneerd, dat bepaalde aanwijzingen in de kohieren werden genoteerd. Die aanwijzingen vertellen ons precies waar de “inner” gebleven was: bv. “Breedestrate Noortoostzijde beginnende aen den Blauewen Steen Noortwestwaerts aen lopende” even later gevolgd door “Mandemaeckerstege Zuytoostzijde Noortoostwaerts aen”, hetgeen ons tevens vertelt, dat op het desbetreffende stukje zich 8 percelen (plus een camerken) bevonden, wat weer overeenkomt met de stratenkaart.
  3. Belendingen. Waar percelen worden omschreven (zoals bij eigendomsoverdrachten) wordt gebruik gemaakt van “belendingen”. Dit zijn de percelen, die aan het desbetreffende perceel grenzen. Bv. “Een huys ende erve staende ende gelegen op den houck van de Maersemanstege an de Bredestraet. Belent ende belegen aen d’ene zijde deselffde straet daeronder gaende ende aen d’ander zijde Pieter Maertsz, zijdelakencoper. Streckende voor uuyt de voors. stege tot after aen Cornelis van Aeckens huys ende erve.“. In deze akte koopt Jan Joostensz cramer het hoekpand (linksboven), waarvan de voordeur kennelijk uitkomt in de Maarsmansteeg, alwaar het grenst aan Pieter Maertsz (zie kaart) en aan de Breestraat-kant aan Cornelis van Aecken (eerste pand ten zuiden van “Ian Joosten”).
  4. Personen. In veel gevallen vertellen de vermelde personen het verhaal. Met name als we meer  weten over ouders, partners en kinderen, kunnen we in veel gevallen concluderen, dat een bezitsovergang van de man is overgegaan op de vrouw (de weduwe van …) of op een kind. Daarom zijn de bronnen, die ons meer vertellen over de familierelaties zo belangrijk. Denk daarbij aan de Trouwboeken, de Grote en Kleine Bewijzen, de Testamenten en de Voogdenboeken van de weeskamer, waarin veel personen voorkomen en hun onderlinge relaties.

De stappen van het proces

De hiernavolgende stappen worden gemaakt bij de reconstructie van een bouwblok:

  1. Gegevens verzamelen. Zonder voldoende gegevens is het niet mogelijk een reconstructie te maken. Vooral de waarboeken zijn hierbij van belang.
  2. Puzzelmatrix. De gegevens betreffende het bouwblok worden in een zogenaamde “puzzelmatrix” gezet. Dit is een Excel-bestand, waarin verticaal de beoogde percelen per straatstuk staan en horizontaal bepaalde momenten in de tijd (meetpunten, bijvoorbeeld Tiende Penning 1561, Volkstelling 1581, Vetus 1585 etc.). In de cellen worden dan de vermelde personen gezet.
  3. Schets. De analyse levert een schets op, veelal op papier dan wel digitaal.
  4. Tekenen in GIS. Op basis van de voorgaande analyse en ontwerp worden de percelen met behulp van een GIS (Geographical Information System) digitaal op de kaart gezet. Dit levert voor elk perceel een polygoon op, dat via een standaardmethode genummerd wordt. Zo’n polygoon wordt achter de schermen gedefinieerd door een reeks aard-coördinaten.
  5. Database en website. De digitale coördinaten worden in de database opgeslagen bij de definities van de percelen. De tabellen van de database worden regelmatig vers overgehaald naar de webserver, zodat automatisch de kaarten worden bijgewerkt.